Stichting Edmond Hustinx
Edmond Hustinx foundation

Advies van de Commissie Terlouw



Aan:
het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht
het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht

Geachte Colleges,

In mei 2007 hebt u ons verzocht om, zo spoedig mogelijk na het verschijnen van het NIOD-rapport over Peter Debye, aan u schriftelijk advies uit te brengen over de wenselijkheid en de consequenties ten aanzien van het gebruik van de naam van Debye voor aanduiding van activiteiten, gebouwen of onderdelen door de Universiteit Utrecht, dan wel het meewerken aan de toekenning en uitreiking van een wetenschappelijke prijs, die de naam heeft van Debye, door de Universiteit Maastricht. Aan uw verzoek geven wij bij deze gaarne gevolg.
Wij hebben kennis genomen van het NIOD-rapport ‘In naam der wetenschap?, P. J. W. Debye en zijn carrière in nazi-Duitsland’ van de hand van Martijn Eickhoff, dat op 27 november 2007 is verschenen. Wij hebben voorts kennis genomen van vele reacties die naar aanleiding van dat rapport dan wel eerder naar aanleiding van uw besluiten over het gebruik van de naam Debye zijn gegeven, zowel reacties ter verdediging van Debye als reacties die zeer kritisch zijn.
Op 3 januari jl. hebben wij over het door ons aan u uit te brengen advies vergaderd. De heer Eickhoff is bereid gebleken in die vergadering een nadere toelichting op het NIOD-rapport te geven en onze vragen te beantwoorden. Wij zijn de heer Eickhoff hiervoor erkentelijk. Voor het NIOD-rapport zelf hebben wij waardering. Het is een goed leesbaar rapport dat een genuanceerd beeld geeft van Peter Debye en zijn loopbaan in Duitsland. Definitieve conclusies heeft de schrijver niet getrokken.

Wij stellen voorop dat de wetenschappelijke verdiensten van Debye niet ter discussie staan. Het eerste deel van de loopbaan van Debye heeft zich voornamelijk in Duitsland afgespeeld, hij was getrouwd met een Duitse vrouw, hij heeft de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van Hitler in Duitsland meegemaakt. Hij moest beslissingen nemen in de context van een situatie waar wij ons meer dan 65 jaar later maar zeer gedeeltelijk een voorstelling van kunnen maken, waarbij hij in (nauw) contact stond met grote Duitse natuurkundigen als Planck en Heisenberg. Centraal in de discussie staat, naar ons oordeel, de ondertekening door Debye van de brief waarin hij de joodse leden van de Deutsche Physikalische Gesellschaft oproept om bij hem hun uittreden bekend te maken.

Wij hebben er begrip voor dat, toen de authenticiteit van die brief vaststond, dat voor u aanleiding is geweest het besluit te nemen de naam ‘Debye’ niet langer te gebruiken als aanduiding van het chemisch-fysisch onderzoekinstituut van de Universiteit Utrecht, respectievelijk het besluit te nemen niet langer de Debye-prijs aan de Universiteit Maastricht uit te reiken. Maar intussen is veel meer bekend geworden over de context waarin de brief is geschreven.
Debye zelf vond, naar onze indruk, de brief onontkoombaar. In het NIOD-rapport wordt hierover opgemerkt dat de brief voor Debye nauwelijks meer was dan een bevestiging van een bestaande situatie die door de Duitse academische gemeenschap, of wat daarvan was overgebleven, als collectief reeds in de voorgaande jaren was geaccepteerd – onder protest, met ambivalenties dan wel met instemming. Van directe dwang door zijn ambtelijke superieuren, aldus het NIOD-rapport, was bij het versturen van de brief geen sprake. Het is echter aannemelijk dat een opdracht voor zulk een brief zeker zou zijn gekomen. Debye was in dit opzicht voortvarend.
Kunnen wij zoveel jaar na dato nog beoordelen wat de gevolgen zouden zijn geweest als Debye de brief niet had verstuurd? Heeft hij overwogen dat een nazi zijn plaats zou hebben ingenomen? We weten het niet. Relevant, ter vergelijking, lijkt ons wel het feit dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aan het erelid Einstein zijn lidmaatschap heeft ontnomen. Dat zegt iets over de omstandigheden waarin beslissingen moesten worden genomen. Zijn wij in staat zonder de context en alle overwegingen volledig te kennen dit soort daden te beoordelen?
Niettemin blijft ondertekening van de hiervoor genoemde brief door Debye een buitengewoon onaangenaam feit, dat een donkere bladzijde vormt in de levensgeschiedenis van Debye. De commissie betreurt het ook dat Debye voor zover bekend, na 1945, toen hij Amerikaans staatsburger was geworden en toen de ernst en omvang bekend waren geworden van de misdrijven die het naziregime jegens de joden had gepleegd, nooit een verklaring heeft gegeven van zijn handelwijze in deze, noch van zijn zienswijze in de nazitijd.
Wij zijn evenwel van mening dat nu, zeventig jaar na dato, geen oordeel kan worden gegeven over de beslissing van Debye de brief te ondertekenen, in de uitzonderlijk moeilijke omstandigheden waarin hij toen verkeerde en gegeven de dilemma’s waarvoor hij werd gesteld. Wij menen dat, nu geen kwade trouw van Debye is bewezen, moet worden uitgegaan van diens goede trouw.
Wij hebben in dit verband overwogen dat Debye geen partijlid is geweest, geen nazi-propaganda heeft gemaakt, geen mensen heeft aangegeven of verraden en niet heeft meegewerkt aan de oorlogsmachinerie van de nazi’s. Hij was geen collaborateur. Ook was Debye naar ons oordeel, ondanks enkele denigrerende uitlatingen over joden in zijn jongere jaren, geen antisemiet. Dankzij zijn bemiddeling hebben joodse collega’s Duitsland kunnen verlaten.
Hij was ook geen verzetsheld. Hij was geen politieke strijder tegen antidemocratische systemen. Hij was veeleer een pragmatisch-flexibele wetenschapper, briljant waar het zijn vakgebied betreft, idealistisch waar het internationalisering van de natuurwetenschappen betrof, maar in politiek opzicht oppervlakkig georiënteerd en niet bijster geïnteresseerd als het om andere dan wetenschappelijke onderwerpen ging.
Op grond van vorenstaande zijn wij van oordeel dat er onvoldoende reden is Debye zijn wetenschappelijke lauweren te ontnemen. We adviseren u derhalve het gebruik van de naam van Debye voor de aanduiding van het wetenschappelijk instituut, respectievelijk de wetenschappelijke prijs te handhaven.

Mede namens prof. dr D. F. J. Bosscher en prof. dr Th. C. Van Boven,
dr J. C. Terlouw
Voorzitter

mr R.G. Louw
Secretaris

Januari 2008